Schurk en koning
Europese Literatuurprijs 2013 naar Limonov van Emmanuel Carrère.
Mocht u het zich afvragen, Limonov is een beest in bed. Een tijger. Een stier. Zijn eerste stap naar zijn cultstatus in de Russische letteren zet hij door als onbeduidende dichter in Breznjev-Rusland het mooiste meisje van het bal af te pakken van een hoge, culturele apparatsjik die rondrijdt in een witte Mercedes.
Jelena is twintig, en met «haar leren minirok, panty en hoge hakken ziet de slanke brunette eruit als een vrouw zoals Edward (Limonov) nog nooit in het echt heeft gezien». Hij is «als door de bliksem getroffen». Er zijn meer aanbidders, hij is de hardnekkigste. Ze zwicht. Hij ontpopt zich «als een opmerkelijk minnaar en de zomer gaat voorbij met neukpartijen in alle standjes en alle lichaamsholtes, weldra kijkt zij even ongeduldig naar hun ontmoetingen uit als hij». De maanden vliegen voorbij terwijl ze in zijn eenpersoonsbed in zijn armoedige kamertje druk bezig zijn. «Jelena van haar kant komt luidruchtig klaar».
En hij van zijn kant dan? vraag je je af, hij ook?! Maar wat doet zijn genot ertoe, het is ook status, hij «kan zich best vinden in zijn rol als proleet met grote pik die de prinses helemaal gek maakt van genot en haar chique aanbidders gek van jaloezie».
«Als er rond 1970 in het grauwste Breznjev-grauw iets als een sovjet-Russische glamour heeft bestaan, waren zij er de incarnatie van», concludeert de Franse auteur Emmanuel Carrère, die met zijn Limonov-biografie een enorme hit schreef.
Ooit werd Limonov gedwongen Rusland te verlaten, waarna hij de late jaren zeventig als pauper doorbracht in New York, voordat hij een held werd in de literaire kringen toen hij naar Parijs verhuisde en Ik, Jan Cremer-achtige memoires publiceerde met florissante titels als Dagboek van een loser en De Russische dichter houdt van grote negers. Toen hij tijdens de Balkanoorlogen in de jaren negentig de verkeerde kant koos, raakte hij ook daar in diskrediet totdat hij weer een prominente opponent van Poetin werd, wat hij nu is. Carrère kende hem nog toen hij in Parijs en vogue was en zocht hem op in Rusland om dit boek te schrijven.
Je stelt je voor hoe Carrère en Limonov bij elkaar hebben gezeten, twee grote meneren van respectievelijk de Franse en de Russische literatuur: en toen, vraagt Carrère, heb je haar toen versierd? Ja man, zegt Limonov. We hebben de hele zomer geneukt. Als geile apen. Joh, zegt Carrère, en nog op bijzondere manieren? Limonov grijst. «In alle standjes en alle lichaamsholtes». Zou Limonov hem verteld hebben van die grote pik, of zou Carrère dat zelf als poëtisch detail hebben ingebracht?
De waarde van Limonov is dat het veel dingen half is: een halve biografie van Limonov, een halve schets van het veranderende Rusland, halve memoires van Carrère’s klim op de Franse literaire apenrots, een halve bespiegeling over wat het is om een biografie te schrijven. Heel makkelijk schakelt Carrère tussen de halve onderwerpen heen en weer, vertelt honderd-en-één heerlijke anekdotes over dezelarger than life-figuur die aan de ene kant lijkt te genieten van aandacht, maar aan de andere kant geen moment er zijn vinger voor uitsteekt en alle keuzes in zijn leven maakt zonder zich ook maar een seconde af te vragen wat de buitenwereld ervan vindt. Hij is even hard voor zichzelf als voor zijn omgeving, in de persoonlijke filosofie (een licht fascistisch trekje) dat een mens altijd de meerdere is van een ander mens, of zijn mindere; gelijkheid bestaat niet. En dus verkeert de mens altijd in een onderlinge strijd: «Houdt u van het woord: burgeroorlog?» schreef Limonov in Dagboek van een loser. «Ik heel erg».
Maar één ding is Limonov helemaal: een hagiografie. Natuurlijk probeert Carrère zijn lezer ervan te overtuigen dat het dat juist níet is. Hij schrijft dat Limonov op Facebook zit te tellen of hij meer vrienden heeft dan mede-Poetin-opponent Gari Kasparov, dat ook hij fors twijfelt aan de mens Limonov en dat hij niet weet aan welke «twee romaneske tradities (hij) moet kiezen: terrorisme of verzet, Carlos of Jean Moulin – want ja, zolang de kaarten niet zijn geschud en de officiële versie van de geschiedenis niet vastligt is het onderscheid niet zo duidelijk».
Maar dit is 2013. Hagiografieën kunnen niet langer uitsluitend ophemelend zijn, zoals onze helden niet langer louter uit wit licht bestaan. Batman is zwaar getraumatiseerd, Spider-Man is een halve autist, James Bond is fundamenteel contactgestoord. Juist doordat hij Limonov zijn foute randjes geeft, het vuil onder zijn nagels, maakt Carrère hem toegankelijk. Hij heeft misschien een grotere pik dan u of ik, maar wij hebben centrale verwarming. Wij gaan misschien vriendelijker met onze relaties om, maar hij is vrijgevochten. Carrère schetst hem uiteindelijk in de perfecte tegenstelling: hij is een wrak, hij is een koning. Netto is hij net zo veel als u en ik, maar over ons schrijft Carrère geen boek. En daarin schuilt de halfhartigheid van Carrère’s slagen om de arm: hij weet heel goed dat in nette tijden als de onze Limonovs immoraliteit hem heroïsch maakt. En het is die immoraliteit of a-moraliteit, die Carrère zo fijntjes opblaast in dit boek. En Limonov ondertussen wordt er alleen maar heroïscher van.
«De Groene Amsterdammer», 12.06.2013